Kniertje woont in een vissersdorpje aan de Noordzee. Ze heeft haar man en twee zonen verloren aan het water. Ze is arm en moet werken als poetsvrouw bij dezelfde reder Bos, bij wie haar drie mannen voeren. Zo nu en dan krijgt ze een pannetje soep en dan is zij dankbaar. Als het stuk begint heeft ze nog twee zoons over. Geert komt net terug uit de gevangenis, hij is een visser in hart en nieren, maar heeft een opstandig karakter. Barend is de jongste en doodsbenauwd voor de zee. Bos wil ze allebei meenemen op zijn schip Op Hoop van Zegen. Je zou zeggen: drie mannen verliezen is genoeg voor een moeder. Maar ze kan geen kant uit. Het wordt nog dramatischer als het gerucht gaat dat de Hoop een ‘drijvende doodskist’ is. Barendje wil niet, huilt en schreeuwt, maar Kniertje dwingt hem te gaan. ‘Toe nou jongen – Toe nou – God zal je niet verlate…’ Het schip vaart uit om nooit meer terug te keren.
Oktober 2010: OP HOOP VAN ZEGEN (Herman Heijermans)
Heijermans is de beroemdste toneelschrijver van Nederland, met Op Hoop van Zegen (1900), dat van Moskou tot New York de wereld overging en gaat, en nu dus Harmelen aandeed.
Geef een reactie